c.paludanus@gmail.com

+31 (0)6 510 880 45




Vensterpijn

Een mok;
mijn moeder
Het kozijn heeft vensterpijn
De daken hebben namen
maken vrienden van mijn ramen
Ik tel de nerven
in mijn vloer
en kerf ze in mijn been
Ik heb hier nu geen spullen
maar gezelschap
om me heen.


Vergeef de leegte

Lang en lui brandt
een lontje plassen kaarsvet op de tafel
naast de kruimels van oud brood
stapel plakkerig servies
was een raam maar laat de droge druppels
achter op de glazen
kit je kieren
spaar een gaatje
waar de wind doorheen kan gieren
snijd je vinger aan een brief
mors wat bloed op het tapijt
leen een emmer van je buurvrouw
maak hem stuk of raak hem kwijt
vul je dagen
met alles wat kapot is
plak een pleister op je scheuren
bijt de appel waar hij rot is

vergeef de leegte
leef.





Valse snaren

Ik zag hem aan de overkant
wachten
met zijn hoofd in zijn handen
- hoe hij met zijn ellebogen
gaten leunde in de vensterbank
ik zag hem schreeuwen uit het raam
dat hij het zo niet voor zich zag
en droomde dat er in zijn huis
een badkuip stond
waarin vissen zwommen

Ik wilde
naar hem schreeuwen
dat ik de armen niet ben
die hem stevig omhelzen
maar dat valse snaren
zingen wat niemand ooit bedacht

dat er ramen zijn met vensters en gaten
en mensen met blauwe ellebogen
dat hij altijd mag schreeuwen
dat hij het anders voor zich zag
maar dat vissen liever
zwemmen in de zee.



Vaarwel terug naar mij

Als we nu de wind uitzitten
mogen we straks weer in een raam
met zijden gordijnen
luisteren naar chansons
die een langverwacht welkom bezingen
en geruisloos besluiten in een vaarwel

Over de vraatzucht van tijd
die argeloos alles verslindt
wat we kunnen zijn
maar doet of ze bloedt
het moment dat je voet
over mijn drempel stapt

Ik kan haar vragen: ‘Mogen we nog even?
Mogen we hier nog even zitten?’
En ze tikt zoals jij tikt
met je pen op het glas
En ze duldt geen ongeduld
zoals jij niet kunt beloven dat je uit bent geschreven

Ik lees ze graag, je verhalen
en hoop altijd dat ik ze weer mag vertellen
Vergeef me dan
als ik improviseer
en fluisterend een slotzin reciteer
waarin de tijd niet meer aan ons kan knagen
en alle wegen leiden naar mij.
Gebied-je-nietje

De vrouw geniet blaam
voor wat de vrouw heeft gedaan
houd frivole capriolen gelieve verscholen

Eer mannelijk gezag
groet een les met een lach
beschrijf bloemen en bijen als u spreekt over vrijen
houd u bezig met koken en wassen en breien

Draag propere kleren in het bijzijn van heren
niets tot boven de knieën
houd het gaarne vanille
als u zich toch in iets karigs verhult
zijn ongewenste avances voor geheel eigen schuld

Een provocerende houding is absoluut uit den boze maar bevindt u zich plots in een onkuise pose
neem dan de hand voor de mond
en tracht onschuldig te blozen

Over rozen

“Over rozen gaan we!” Riep je.
Maar jij kon ook niet weten dat er in het glas een scheurtje zat
waar het zand uit kon ontsnappen.
Ik kan de korrels volgen, langs de straten waar we fietsten.
Ik pluk ze uit de groeven van het asfalt.
Er ligt een bergje op de stoeprand aan het park.
Zand dat we verloren aan de woorden over vreemden met wie jij meende niets gemeens te delen.

“Over twintig rozen gaan we.”
Ik telde er maar 3.
Één voor iedere dag van de week dat je vinger prikte in het kuiltje op mijn wang.
“Maar ik lach niet!”
Van de andere 17 nam je de doornen, waarmee je prikte in het kuiltje op mijn wang.
Maar ik huil niet.

“Zullen we weer over rozen gaan?” Bied je.
Je wijst me op het zand.
“Misschien blazen we de scheurtjes heel, met de korrels die we onderweg verloren zijn?”
Misschien.
Maar ik plant liever rozen.